afstandhouder
 

 

Zijn vrienden noemden hem ‘Slick’

De levensgeschiedenis van Eddie Condon (1905 - 1973)

Albert Edwin Eddie Condon werd geboren op 16 november 1905 in Goodland, Benton County in de staat Indiana, USA. In de saloon van zijn vader kwam hij al op jeugdige leeftijd in aanraking met muziek, maar de link met jazzmuziek werd pas gelegd toen de familie Condon verhuisde naar Chicago Heights. Eerst leerde hij ukelele spelen, daarna banjo en op de huisgrammofoon luisterde hij naar de eerste platen van de Original Dixieland Jassband en van zangeres Mamie Smith. Jazzmuziek zou de rest van zijn leven blijven beheersen en hij besloot beroepsmuzikant te worden. Zijn eerste muzikale ervaring deed hij op bij een orkest dat de illustere naam Peaveys Jazz Bandits droeg, waarmee hij op tournee ging. Niet alleen de kennismaking met Bix Beiderbecke, maar ook met leden van de Austin High School Gang, een groep jonge blanke muzikanten, was bepalend voor het verloop van zijn muzikale carrière. Als King Olivers Creole Jazzband speelde in de Royal Gardens in Chicago, gingen ze luisteren en kregen zo de beste jazz uit die tijd te horen. Hun latere Chicagostyle (ensemblespel met voldoende ruimte voor solo’s) zou dan ook duidelijk voortkomen uit een combinatie tussen de Original Dixieland Jassband, de blanke jazz uit New Orleans en de New Orleans jazz van King Olivers Creole Jazzband. Eddie Condon speelde in verschillende dansorkesten, maar zijn passie ging toch uit naar de jazz. Hij kreeg de kans dat te doen, toen hij in contact kwam met Red McKenzie, die zorgde dat de eerste platen van zijn band, de Chicago-boys, voor het Okeh-label opgenomen werden.

Al Capone

De McKenzie/Condon-Chicagoans plaatopnamen deden het in het roerige muziek- wereldje van Chicago erg goed, vooral de belangstelling van Al Capone en zijn gangsters was waarborg voor veel werk in de kroegen, waarde bootleg whisky’ rijkelijk vloeide (in de theekopjes) en de muziek hot was. Commentaar van de gangsters op de muziek was veelbetekenend: It has guts and it dont make you slobber (het maakt je niet sentimenteel). De bijnaam voor musici rond Condon zou blijven Barefoot Mob (de armoedzaaiersbende, het laatste woord een verwijzing naar Capones bende). Eddie Condon bleek een uitstekende banjoÏst, later (4-snarige) tenorgitarist, zonder solistische pretenties, maar onmisbaar in de ritmesectie. Het talent van Eddie om platensessies te organiseren zou de rest van zijn leven een van de grootste verdiensten voor de jazzmuziek blijven. Later zou er nog een ander facet bijkomen, nI. het organiseren van jazzconcerten. Heel bijzonder voor die tijd was wel, dat hij de mogelijkheid vond om blank en zwart in de studio te krijgen en gezamenlijk platen te maken. De lokroep van New York kreeg hem te pakken en hij verhuisde naar de The Big Apple, maar aanvankelijk liep dat uit op een fiasco. Ze waren daar nog niet rijp voor Chicago Jazz, maar Condon bleef, scharrelde van de ene schnabbel naar de andere en verdiende er iets bij met het organiseren van plaatopnamen. Met een illuster groepje rond kammetje/vloeitje blazer Red McKenzie werden bruiloften en partijen bezocht zij noemden zich: The Mount City Blue Blowers’ en ook daarmee ging hij de platenstudio in.

Nooit meer banjo spelen

Na de beurskrach van 1929 werd het voor beroepsmuzikanten een hard gelag en vooral de ‘hot-muzikanten kwamen er bekaaid af, de muzikale smaak van het publiek was veranderd en soft-swing was the thing. Eddie Condon verruilde zijn banjo voor tenorgitaar en zou nooit meer banjo spelen. Incidenteel werden er nog wel platen- sessies georganiseerd, maar pas in de tweede helft van de dertiger jaren kwam de belangstelling voor kleine jazzgroepen weer terug, de revival van de oudere jazzstijlen kwam op gang. Vooral Milt Gabler, eigenaar van de Commodore Music Shop, heeft daarbij een grote rol gespeeld. Milt regelde de studio en de financiën en Eddie Condon organiseerde de musici. De eerste opname werd gemaakt op 17 januari 1938: de Carnegie Drag en de Carnegie Jump werden op de plaat gezet, een ode aan Benny Goodmans Carnegie Hall Concert. Pianist Jess Stacy werd door Goodman welwillend voor deze opname afgestaan. Het werd een succes, de vraag naar kleine jazzgroepen in de cafés en andere gelegenheden was groot, maar ook de grammofoonplaten werden goed verkocht. Het werd een drukke tijd voor de kleine gitarist; niet alleen elke avond spelen met verschillende jazzbands, maar ook vaak de platenstudio in en, door zijn contacten met de bekende promotor Ernie Anderson, het organiseren van jazzconcerten. Carnegie Hall, Town Hall en het Ritz-theatre, waren de beste lokaties om concerten te houden. De belangstelling voor deze evenementen was in het begin matig maar voor de Town Hal Iconcerten van 1944/45 was die enorm. Die werden ook opgenomen (transcripties noemde men die opnames; op onbreekbare 78-toeren vinylplaten) om doorgezonden te worden naar alle lokale radiostations en de weilfarediensten aan de fronten. De behoefte aan amusement op het gebied van de jazz was zo groot dat Eddie Condon in 1945 zijn eigen club in New York begon, ‘Eddie Condon’s’.

Televisie

Eind veertiger jaren kreeg Eddie van de NBC een aanbieding om voor een jaar voor het nieuwe medium televisie een wekelijks programma te verzorgen, The Eddie Condon Floorshow. Het radioprogramma Doctor Jazz at Condons werd in 1952 uitgezonden en duurde ook een jaar. Hij trad met zijn Barefoot Mob op op het bekende en beroemde Newport Jazz Festival in het voorprogramma van de Dizzy Gillespies band. Daarnaast werd er in de concertzaal geëxperimenteerd met mengvormen van jazz en klassieke muziek onder de noemer Jazz versus Classics met het Buffalo Philharmonic (1954). Ze maakten twee tournees door Engeland. De eerste, in 1956, werd geen succes. Dat was voornamelijk te wijten aan het drinkgedrag van de Barefoot Mob. Tijdens deze tournee hield Wild Bill Davison het na 12 jaar voor gezien en ging in Europa zijn geluk beproeven. De oude club Condons moest plaats maken voor een supermarkt en een andere locatie werd gevonden: in het Sutton-hotel in New York. In de nieuwe club werd nog negen jaar jazzmuziek gespeeld, toen viel het doek. Ongeveer 10 jaar later werd er opnieuw een Condons in New York geopend, maar die is inmiddels ook gesloten. In de platenstudio, op TV, film en op concerten zou Condon de komende jaren nog wel regelmatig te zien en te horen zijn. Het allerlaatste optreden van Eddie Condon was in 1972 in Carnegie Hall. Spelen deed hij niet meer, maar de aankondiging werd nog wel door hem gedaan. Enkele dagen voor zijn overlijden in 1973 gingen pianist Ralph Sutton en rietbiazer Bob Wilbur op bezoek bij Eddie in het ziekenhuis en zelfs nu onder die omstandigheden (hij had een ernstige vorm van botkanker) kon zijn humor niet kapot. Na de begroeting antwoordde Eddie: “Hi guys, you know oblivion isn’t that bad” (Hallo jongens, je ziet, het is helemaal niet erg om in de vergetelheid te geraken). Een typische Condonopmerking; net zoals deze, als reactie op een kritiek van de Franse jazzvorser Hugues Pannassié: Wat een brutaliteit van die kerel, ons te vertellen hoe wij onze muziek moeten spelen; wij vertellen hem toch ook niet hoe hij in een vat met druiven moet springen.


Schilderij is van Harry van Deelen uit Enkhuizen

 

Wim Keller


 

© 2009-2012 Wim keller.nl

All rights reserved worldwide.