afstandhouder
 

 

Wild Bill Davison, the wild one

Mijn eerste ervaring met de stuwende kracht van het cornetspel van Wild William was op een plaat van Eddie Condons Rampart Street Paraders, uitgebracht zo rond 1956 op het Philips label. De plaat had als titel Coast to Coast en bedoeld werd de East en West Coast van de USA. De Paraders kwamen uit Los Angeles en hun muziek sprak mij veel minder aan dan die van Condons East Coast - klanken. Flitsende muziekwerkjes, gebracht met bravoure, een . virtuoze techniek en inventieve improvisaties. Er werd gespeeld F8 met een gemak alsof ze er hun hand niet voor omdraaiden. De meest in het oog springende solist was wel Wild Bill Davison (WBD). De groep leek wel om hem heen gebouwd te zijn, wat een kracht en passie. De plaat kon voor mij niet meer stuk, wel grijs, ‘ omdat ik hem inmiddels zo vaak gedraaid heb. Vreemd genoeg heb ik er — nog geen CD van te pakken gekregen, maar recentelijk wel het originele Columbia exemplaar. Inmiddels weet ik dat WBD toen al 10 jaar bij Condon werkte en dus was het niet zo verwonderlijk, dat het allemaal zo gestroomlijnd klonk. Dat wist ik toen echter niet. Nu zon veertig jaar later kwam de biografie van WBD uit, geschreven door Hal Willard en uitgebracht door Avondale Press, Monkton, MD, 21111, USA. Willards boek, The wild one beschrijft het leven van William Edward Davison vanaf zijn prille jeugd tot aan zijn overlijden op 83-jarige leeftijd en is een aanrader voor iedereen die zich interesseert voor de jazzmuziek van de vorige eeuw. Vooral zijn muzikale ontwikkeling, waarbij de invloeden van Bix Beiderbecke en Louis Armstrong sterk aanwezig zijn. Echter, ook zijn privé-leven (5 huwelijken) wordt nauwkeurig beschreven, met tientallen interviews en foto’s. Commentaren van enkele betrokkenen zijn: He’s God (een fan); He’s a little Devil (zijn echtgenote); He’s a genius (George Buck van Jazzology records); He’s an arrogant son-of-abitch (Ed Fishel, amateur-muzikant).

Eerste schreden in de woelige wereld van de Jazz

 Defiance (uitdaging, Red.) is de meest toepasselijke naam voor het Ohio stadje waarde talentvolle veelzijdige William Edward Davison op 5januari 1906 geboren werd. Zijn moeder was een verdienstelijke zangeres en pianiste en zijn grootmoeder van vaders kant was een piano- lerares. We kunnen best stellen, dat het muziekmaken hem met de paplepel is ingegeven. Zijn vader verliet al een paar jaar na zijn geboorte het gezin en ook zijn moeder ging in een andere stad wonen, de jonge Edward achterlatend onder de zorgen van zijn grootouders, die verder zijn opvoeding voor hun rekening namen. Al op jeugdige leeftijd zong hij in een kwartet met jongelui uit de buurt en leerde zo al spelenderwijs harmonie en muzikale vorming. Via een vriend kreeg hij zijn eerste nstrument, een mandoline en ging zich later bekwamen op de tenorbanjo en tenorgitaar. Hij bleef ook die instrumenten trouw, hetgeen weinigen bekend is. Tijdens het Big Horn festival in 1985 kreeg hij een staande ovatie, toen hij een paar liedje op de mandola ten gehore bracht. Zijn eerste blaasinstrument was een tuinslang, waar hij aan het eind een trechter in had gestopt. Het werd echter als snel een cornet, die hij van zijn grootmoeder kreeg op voorwaarde, dat hij in het zondagsschoolorkest zijn partijtjes zou meeblazen. Nadat hij een keer verzuimd had, nam zijn oma hem het instrument weer af, maar de naar zijn muziek hunkerende Edward kreeg van zijn grootvader een nieuwe, een Conn. Later zou hem in een interview in het blad The Jazzrecord gevraagd worden, waarom hij niet op trompet overgestapt was. Nou, het antwoord was simpel, de cornet is een stuk makkelijker te bespelen. Op 15-jarige leeftijd ging hij in een plaatselijk orkestje spelen bestaande uit jongelui. Zij noemden zich de Ohio Lucky Seven (OLS). Zij speelden dansmuziek op bruiloften en partijen in het noordwesten van de USA. De eerste indrukken van Jazz kwam van platen van de Original Dixieland Jass Band, een orkest uit New Orleans, dat in Chicago en New York nogal furore had gemaakt. Zijn eerste invloed op cornet was echter niet Nick LaRocca van dat orkest, maar Louis Panico van het orkest van Isham Jones (zie Jazz in Blik, Hot News 8 - 3 - 2001). Het gebruik van dempers door Panico inspireerde Wild Bill dat ook te doen, maar hij stopte daar abrupt mee nadat hij Bix Beiderbecke had horen spelen. Het open spel van Beiderbecke op de opnamen met de Wolverines in 1923, werd door hem direct overgenomen. De bijnaam Wild kreeg hij ook van zijn collega’s uit de OLS, dit zal gedeeltelijk wel op zijn spel slaan, maar ook zijn benadering van het vrouwelijk schoon zal er wel debet aan geweest zijn. Een toepasselijker naam had hij niet kunnen krijgen, zoals later zou blijken, want hij heeft in zijn verdere leven behoorlijk de beest uit gehangen. Een aanbieding van het Chubb-Steinberg orkest bracht hem naar Chicago, waar de drooglegging inmiddels het openbare leven ging bepalen en Al Capone de touwtjes stevig in handen had. WBD en Bix werden goede maatjes, maar dt was Bix met al die hongerende jonge musici die, gefascineerd door het fenomeen jazz, contact met hem zochten. Al Capone had de verkoop van sterke drank in Chicago in handen en alle musici kwamen er mee in aanraking. Bix was alcoholist en WBD kon er ook wat van. Menige kroeg werd door hen bezocht en er was altijd wel een fles drank bij de hand. Het gebruik van alcohol werd WBD pas op latere leeftijd door zijn dokter verboden, maar daarvôôr heeft hij heel wat drank genuttigd. Het zou zijn spel nooit beïnvloeden. Twee dingen zijn altijd een raadsel geweest: waar WBD zijn kauwgum liet als hij ging spelen en hoe iemand met zoveel neuten op nog zuiver kon spelen! Tijdens een optreden met Papa Bues Viking Jazzband voor het programma Tros-Sesjun in 1975 vertelt Bill dat hij in Chicago tijdens bij een optreden door enkele gasten uitgenodigd werd om aan hun tafel een borrel te komen drinken. Terug op de bandstand vroeg hij aan zijn medemusici, wie die gasten in hemelsnaam waren. Het antwoord was Al Capone en zijn makkers. pict0.jpg

Met het Chubb-Steinberg orkest, waar hij ook mellofoon speelde ging hij voor het eerst de platenstudio in waar hij voor het Okeh-label zijn eerste opnamen maakte. De roaring twenties waren in volle gang en WBD genoot met volle teugen van het muzikantenbestaan. Hij wisselde nog enige malen van orkest en kwam ook in contact met Eddie Condon en andere leden van de Austin High School Gang. Het volgende orkest was dat van Benny Meroif, waarmee hij de platenstudio inging. Hij vertelt dat hij $11.500,-- per jaar verdiende en dat was een heel behoorlijk salaris voor die tijd. Het orkest van Benny Meroif was een showorkest, waarbij de leider ook nog goochelen acrobatentrucjes op de bühne deed. Hij had er snel genoeg van en vond het tijd zijn eigen orkest te formeren. De jazzmuziek heeft baanbrekend werk verricht om de barrière tussen de rassen weg te nemen, maar simpel was dat niet en hoewel enkele musici in de jaren twintig en dertig pogingen ondernamen om de vooroordelen weg te nemen, lukte het maar enkelen in de platen studio ‘mixed’ opnamen te realiseren. Voorbeelden daarvan zijn Eddie Condon en later ook Benny Goodman. In het boek van Hal Willard en tijdens enkele interviews voor de televisie vertelt WBD, dat hij werd uitgenodigd te komen spelen in de Chicago South Side, in die tijd voorbehouden aan het gekleurde volksdeel van die stad. Na afloop van dat optreden, dat niet geheel zonder risico was, werd Wild Bill uitgeroepen tot de witte’ Louis Armstrong. Louis Armstrong was en bleef zijn tweede idool en hij was apetrots dat hij die titel kreeg. Een abrupt einde aan zijn Chicago-periode kwam in 1929. Wild Bill Davison was de bestuurder van de auto, waarmee hij met enkele orkestleden op weg naar een schnabbel was. De taxichauffeur, die hen aanreed, waarbij klarinettist Frank Teschemacher om het leven kwam, ontkende zijn schuld, waarna WBD in de cel terecht kwam. Later bleek, dat de taxichauffeur wel degelijk schuldig was, maar het kwaad was reeds geschied. Jarenlang hebben collega’s musici het hem kwalijk genomen dat hij schuldig was aan de dood van Teschemacher. Gedesillusioneerd vertrok Bill uit Chicago en ging in onbekende dansorkesten in het MidWesten spelen. Zijn invloed op de jazzgeschiedenis leek verloren te zijn.

Swing is the thing

 Begin jaren dertig was er nauwelijks werk voor musici, die zich met hot jazz bezighielden. De oorzaak moet voornamelijk gezocht worden in de depressie die volgde op de beurskrach van 1929, maar ook de introductie van de geluidsfilm is er debet aan geweest. Bix Beiderbecke overleed aan het gevolg van een verwaarloosde longontsteking, maar was het jaar daarvoor al op het hellende vlak terecht gekomen als gevolg van zijn alcoholisme. Het zou het einde van een tijdperk inluiden. De felle, intense hot jazz van de jaren twintig werd door het publiek niet langer op prijs gesteld. Het werd allemaal wat zoeter en de orkesten werden big bands, waarde individuele capaciteiten van de jazz- solisten nauwelijks aan bod kwamen. Zelfs Louis Armstrong ging met een big band werken. Na zijn vertrek uit Chicago speelde WBD bij obscure orkesten in provinciestadjes muziek, die nauwelijks iets met jazz te maken had. Dansmuziek met nauwelijks een solo, die ook wel Micky Mouse orkesten genoemd werden. Tot op zekere hoogte voelde hij zich er wel happy bij, er kwam immers brood op de plank. Het is een vaststaand feit dat hij altijd bedankte voor de eer als hem een aanbod gedaan werd om in een big band te komen spelen. Zelf heeft hij aangegeven er een bloedhekel aan te hebben om in een trompetsectie van vier man te spelen. Hij was een te sterke individualist en speelde liever in kleine dansorkestjes dan in de grote orkesten van naam.

New York, the big apple

In tegenstelling tot zijn vrienden en collega musici was hij niet in New York toen de belangstelling voor de oude jazz eind jaren dertig herleefde, maar de geruchten bereikten hem wel. Hij nam de stoutmoedige beslissing om zijn geluk ook in New York te gaan beproeven en in 1941 kwam hij in de Big Apple aan met zijn cornet onder zijn arm. Hij zocht direct de gelegenheden op waar jazz gespeeld werd. Jarenlang had WBD populaire melodieën gespeeld in dans- orkestjes, het dixieland repertoire dat daar gespeeld werd was hem betrekkelijk onbekend. Zelf heeft hij ook zijn hele leven beweerd, dat hij eerder een swing - dan een dixielandspeler was. Muzikaal was er echter geen probleem; hij nam het snel over en kreeg direct een contract in de nachtclub Nicks van Nick Rongetti. Medemusici George Brunis, Pee Wee Russell en Eddie Condon hadden inmiddels in de jazz al een behoorlijke naam gemaakt en ook al heel wat platen opgenomen. Milt Gabler van de Commodore Music Shop vroeg Wild Bill een aantal platen te maken voor zijn label. Onder zijn naam werden in 1943 een aantal platen gemaakt met de titel Wild Bill Davison and his Commodores; Thats a Plenty is wel de bekendste. Hal Willard schrijft in zijn boek dat hij die opnamen wel de beste vindt uit die periode van de jazzgeschiedenis en vergeleken kan worden met de opname van Louis Armstrongs West End Blues, tien jaar eerder. Enigszins overdreven vind ik dat wel, maar het neemt niet weg, dat het een perfecte plaat is en we horen het briljante spel van WBD naast dat van zijn medemusici in volle glorie. Zijn klank en krachtige spel maakten hem de bekendste cornettist in de tradionele jazz, niet alleen in die tijd in New York, maar zeker ook in de jaren daarna. Kink in de kabel was, dat WBD in 1943 voor militaire dienst opgeroepen werd. Laten we niet vergeten, dat de USA vanaf 7 december 1941 in oorlog was met nazi-Duitsland en het keizerrijk Japan. Tot aan de capitulatie in 1945 was hij in dienst en noemde zich De Slechtste Soldaat ter Wereld . Gelukkig heeft hij geen oorlogshandelingen meegemaakt, hij kreeg direct opdracht een orkest te vormen. Het werd zijn voornaamste taak te zorgen voor de ontspanning van de militairen. Grappig is wel te vermelden, dat toen hem gevraagd werd de reveille te blazen, hij niet na kon laten daarop een jazzimprovisatie te maken. De commandant ging op tilt en Wild Bill kreeg een permanent verbod ooit nog eens bij het hijsen en strijken van de Stars en Stripes te spelen. Gelukkig hield hij het contact met zijn muzikale vrienden in New York en hij greep elke gelegenheid aan om daar tijdens verlof te komen spelen. Ter gelegenheid van de Town Hall concerten is Wild Bill dan ook een enkele keer komen optreden, in uniform.

Condon’s

Na de overwinning van de geallieerden, volgde het onvermijdelijke ontslag uit militaire dienst, maar geen nood. Eddie Condon had na het succes van de Town Hall concerten het plan opgevat zijn eigen club te beginnen en de logische keus werd WBD. De komende twaalf jaren zou hij met enkele tussenpozen daar blijven spelen. Het hoogtepunt van zijn carriere. Niet alleen speelde hij daar met de bekendste hot musici uit de jazz, maar dank zij hem groeide Condons uit tot een ontmoetingsplaats van artiesten, politici, industriëlen, filmsterren en andere meer of minder bekende figuren. Natuurlijk, in die nachtclub werd ook uitstekend voor de musici gezorgd, drank en andere genotsmiddelen waren aanwezig. Sinds het prille begin als beroepsmuzikant had de drank ook hem een reputatie bezorgd, echter, hoe meer drank WBD op had hoe nuchterder hij werd. In een interview met Bob Arthur in het blad The Jazzrecord van februari 1946 stelt WBD zelf: ‘1 can outdrink any drunkard 1 know and 1 know plenty.

Dat Wild Bill Davison een veelzijdig man was blijkt wel uit het feit, dat naast zijn muzikale kwaliteiten hij ook in staat was tijdens zijn periode in New York zijn eigen huis te bouwen en in te richten op de klassieke Amerikaanse manier. Samen met zijn vierde echtgenote dreef hij ook nog een antiekwinkel en repareerde hij antieke spulletjes. Als hobby had hij een verzameling military aangelegd, voornamelijk met spullen uit het voormalige Duitse keizerrijk en uit de nazi- periode. Als grap poseerde hij wel eens voor fotografen in enkele van die uniformen. Later, toen hij in Los Angeles woonde, toonde hij in een televisiedocumentaire met een zekere trots zijn collectie. Wrang is wel, dat enkele dagen nadat de documentaire voor de televisie uitgezonden was, onverlaten in zijn huis inbraken en het grootste gedeelte van zijn collectie stalen. Het werk voor Eddie Condon bracht ook met zich mee, dat hij in 1948 -1950 op de televisie te zien was in New York. Het programma werd de Eddie Condon Floorshow genoemd. Ook het roemruchte radioprogramma This is Jazz van criticus/schrijver Rudy Blesh, bracht WBD voor de microfoon en is uitermate populair geweest. Natuurlijk werden er ook veel platen gemaakt. Milt Gabler van het Commodore label had een baan aangenomen bij Decca-records en de Eddie Condon Mob met WBD was daar regelmatig te vinden. Radio bleek in die periode ook nog steeds een uitstekend medium te zijn voor jazzmuziek. In 1952 werd het programma This is Dr. Jazz, voor een lange periode vanuit Condons uitgezonden en dan horen we de moderne aanpak van deze musici, die toch ook al hun sporen in de klassieke jazz verdiend hadden. Inmiddels had Eddie Condon een contract bij Columbia Records gekregen en komen we in de periode dat ik mijn eerste plaatjes kocht, die ik nog steeds met veel plezier op de draaitafel leg. In het volgende artikel gaan we verder met de escapades van Wild Bill Davison of Wild Bull, zoals Condon hem noemde of the ron Chancelor in Pee Wee Russelis woorden.

Wim Keller


 

© 2009-2011 Wim keller.nl

All rights reserved worldwide.